In het zevende hoofdstuk van de Gita hebben we al gesproken over het weelderige vermogen van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Zijn verschillende energieën
sri-bhagavan uvaca
idam tu te guhyatamam
pravaksyamy anasuyave
jnanam vijnana-sahitam
yaj jnatva moksyase 'subhat
Naarmate een toegewijde steeds meer over de Allerhoogste Heer hoort, raakt hij verlicht. Dit hoorproces wordt aanbevolen in het Srimad-Bhagavatam: ‘De boodschappen van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zitten vol potenties, en deze potenties kunnen worden gerealiseerd als onderwerpen met betrekking tot de Allerhoogste Godheid onder toegewijden worden besproken. Dit kan niet worden bereikt door de associatie van mentale speculanten of academische geleerden, want het is gerealiseerde kennis.”
De toegewijden zijn voortdurend bezig met de dienst van de Allerhoogste Heer. De Heer begrijpt de mentaliteit en oprechtheid van een bepaald levend wezen dat zich bezighoudt met Krsna-bewustzijn en geeft hem de intelligentie om de wetenschap van Krsna in het gezelschap van de toegewijden te begrijpen. Het bespreken van Krsna is zeer krachtig, en als een gelukkig persoon zulke omgang heeft en de kennis probeert te assimileren, zal hij zeker vooruitgang boeken in de richting van spirituele realisatie. Om Arjuna aan te moedigen tot een steeds hoger niveau in Zijn krachtige dienst, beschrijft Heer Krsna in dit negende hoofdstuk zaken die vertrouwelijker zijn dan alle zaken die Hij al heeft onthuld.
Het allereerste begin van de Bhagavad-gita, het eerste hoofdstuk, is min of meer een inleiding op de rest van het boek; en in het tweede en derde hoofdstuk wordt de beschreven spirituele kennis vertrouwelijk genoemd.
De onderwerpen die in het zevende en achtste hoofdstuk worden besproken, houden specifiek verband met toegewijde dienst, en omdat ze verlichting in het Krsna-bewustzijn brengen, worden ze vertrouwelijker genoemd. Maar de zaken die in het negende hoofdstuk worden beschreven, hebben betrekking op onvermengde, zuivere toewijding. Daarom wordt dit het meest vertrouwelijk genoemd. Iemand die zich in de meest vertrouwelijke kennis van Krsna bevindt, is van nature transcendentaal; hij heeft daarom geen materiële pijn, ook al bevindt hij zich in de materiële wereld.
In de Bhakti-rasamrta-sindhu wordt gezegd dat, hoewel iemand die een oprecht verlangen heeft om liefdevolle dienst aan de Allerhoogste Heer te verlenen, zich in de voorwaardelijke staat van het materiële bestaan bevindt, hij als bevrijd moet worden beschouwd. Op dezelfde manier zullen we in het tiende hoofdstuk van de Bhagavad-gita ontdekken dat iedereen die zich op die manier bezighoudt, een bevrijd persoon is.
Dit eerste vers heeft een specifieke betekenis. Kennis (idam jnanam) verwijst naar pure toegewijde dienst, die uit negen verschillende activiteiten bestaat: horen, zingen, herinneren, dienen, aanbidden, bidden, gehoorzamen, vriendschap onderhouden en alles overgeven. Door het beoefenen van deze negen elementen van toegewijde dienst wordt men verheven tot spiritueel bewustzijn, Krsna-bewustzijn.
Op het moment dat iemands hart is gezuiverd van de materiële besmetting, kan men deze wetenschap van Krsna begrijpen. Simpelweg begrijpen dat een levend wezen niet materieel is, is niet voldoende. Dat kan het begin zijn van spirituele realisatie, maar men moet het verschil onderkennen tussen activiteiten van het lichaam en spirituele activiteiten waardoor men begrijpt dat hij niet het lichaam is.